zaterdag 20 september 2008

Luchtzak

Vorig jaar, toen ik voor het eerst van mijn leven in Zuid-Afrika was, reden Grant en Angus mij de ochtend na mijn aankomst naar een game reserve, waar we overstapten op een open jeep om door het safaripark naar onze lodge te rijden. Ik voelde steeds een andere temperatuur op mijn huid: dan weer heet, dan weer kil. Het had niets te maken met schaduw of zon, met dal of top. Het waren ‘luchtzakken’ die ieder van een andere planeet leken te komen en niet met elkaar mengden.

Dezelfde verschillen zijn er in klimaat en vegetatie. Gisteren reed ik met Nishlyn en Mageshen naar de Kloof (spreek uit: Kloef), een uiterst dure suburb van Durban waar ze een gig moesten spelen op een feestje (verdomd goede jazzmuzikanten, by the way. Allebei.) In de 20 minuten die het duurt om er te komen stijg je zo’n 300 meter en boven aangekomen zie je andere planten, een andere bodem en voel je een andere lucht.

Als ik op de heuvelrug bij Howard College over de haven uitkijk, heb ik eenzelfde gevoel van ‘verbonden onverbondenheid’. De haven is heel dichtbij, je kan elk schip onderscheiden, en als je goed kijkt zelfs elke container op het schip, maar omdat je zo hoog zit lijkt het alsof je naar een poppenhaventje kijkt, een toneeldecor. Het is dichtbij en het is ver weg.

In de regenboognatie bespeur ik ook zo'n 'nabije verheid', zoveel culturen op een steenworp afstand en toch zo apart (ik heb er geen ander woord voor). Twee weken geleden danste ik in een Zoeloedorpje op mijn blote voeten naast de levenloze kop van een zojuist geslachte koe. Twee dagen later zat ik met Nishlyn in de jachthaven van Durban een exquise Thaise curry te eten. Afgelopen dinsdag was ik in een afgetrapt theatertje onder een snelweg met een maskandagroep aan het repeteren. En met de spierpijn van het dansen nog in mijn kuiten zat ik donderdagavond in de Victoriaanse City Hall van Durban naar Bruckners Zesde Symfonie te luisteren.

[Notabene. Bruckner. De provinciaalste aller Midden-Europese componisten. Had de goede man uit Linz kunnen bevroeden dat zijn immer aanzwellende seufzergolven ooit nog eens aan de kust van de Indische Oceaan opgevoerd zouden worden door het KwaZulu-Natal Philharmonic Orchestra?]

En gisteren op weg naar het feestje in de Kloof waren Nishlyn en ik alweer ons Oxbridge accent aan het oefenen (Nishlyn heeft een tijdje in Cambridge gezeten) – ‘Oh, hellooooww, old chap. How lavly to see you’ – want Mageshen had ons gewaarschuwd voor niet te overtreffen kakkineuzerigheid. Maar toen we aankwamen bleken we te gast te zijn bij afstammelingen van Duitse missionarissen (seit achtzehnfünfzig – ‘wir sprechen noch immer Hochdeutsch’) die alleen onder elkaar trouwen en hun kinderen naar Duitstalige scholen sturen. Ik heb de hele avond Duits gepraat!

Maar let wel [disclaimer]: mijn ervaring van 'dichtbije verheid' wordt bepaald door wat ik gewend ben: een Europese monocultuur (waarin ik nooit de moeite neem om met de imam op mijn Utrechtse straathoek te praten of met de Antilianen in Lombok). En mijn zintuiglijke waarneming van Zuid-Afrikaanse natuurlijke diversiteit is bepaald door een vergelijkbaar referentiekader: een plat land met een eenduidige vegetatie. Daardoor is het voor mij verleidelijk een parallel te trekken tussen natuur en cultuur. Maar wetenschappelijk gezien is er geen enkele basis voor. Hier is die parallel dus nadrukkelijk bedoeld als metafoor!

Jarenlange geïnstitutionaliseerde apartheid heeft een infrastructuur geschapen die het mogelijk maakt nooit uit je eigen ‘luchtzak’ te komen en je tussen de andere ‘luchtzakken’ door te bewegen zonder ooit iets met ze van doen te hebben. Die infrastructuur is voorlopig nog niet weg.

Het is een kwestie die me in dit land steeds opnieuw bezighoudt: wat moet je met die ‘luchtzakken’? De apartheid was een abberatie van een universeel menselijke behoefte ergens bij te horen, en dat ‘ergens’ te reduceren tot iets herkenbaars: Duitsheid, zuidelijk temperament, Zoeloevitalisme. Het zijn constructies, maar ze zijn wel gebaseerd op tastbare ervaringen. De een bezweert zijn angsten graag door naar Bruckners schoolmeestercontrapunt te luisteren, de ander slacht liever een geit. Het is maar net waar je je thuis bij voelt. Maar zodra die constructies als onveranderlijke entiteiten worden gezien, en ‘in stand gehouden’ moeten worden, worden ze problematisch.

Louise vertelde met afgrijzen over de poshe ‘Engelsen’ die al eeuwen geen Engelsen meer zijn, maar wel 10 keer per jaar naar London vliegen om daar te gaan shoppen, hun kinderen naar peperdure kostscholen sturen en geen benul hebben van wat er op hun eigen stoep in hun eigen land gebeurt. Daar ontlenen zij hun identiteit aan en Louise heeft met recht medelijden met ze.

De ‘Duitsers’ van gisteren waren ook een mooi portret. Ontzettend warme, gastvrije mensen, maar ze meenden het wel: wij spreken het échte Hochdeutsch, nog uit de 19de eeuw. Nu weet ik toevallig behoorlijk veel van 19de-eeuws Duits, want ik heb 5 jaar lang niets anders gelezen, en het Duits dat ik gisterenavond hoorde klonk mij niet als 19de-eeuws Duits in de oren, al was het maar omdat het doorspekt was met Engelse woorden. En gelukkig maar; het betekent dat de Duitse enclave, ondanks de koekoeksklokjes aan de muur, het contact met de realiteit om zich heen niet verloren heeft. Een gaatje in de luchtzak. Pfffffffffff.


Skho Miya, lead singer van Abagquzeli, bij hun oefenruimte.


Het interieur van de City Hall van Durban (rechts Nishlyn en Mageshen).


Het uitzicht op downtown Durban, vanuit de City Hall.


Nishlyn en Mageshen in actie in een Beiers alpenhuis.

Geen opmerkingen: